-
1 wild
2 wild, ongeregeld ⇒ ongebreideld♦voorbeelden:〈informeel; figuurlijk〉 den wilden Mann spielen • heel streng, energiek optredenwild lebende Tiere • in het wild levende dierenjemanden wild machen • iemand tot razernij drijvenwild wachsen • in het wild groeien〈informeel; pejoratief〉 wild geworden • dolgedraaid, over z'n toeren geraaktwild sein auf eine Sache • gek, wild op iets zijnwilde Geschichten • wilde, overdreven verhalenwildes Parken • ongeoorloofd parkerenwild sein vor Freude • dolblij zijn -
2 wildes Parken
Перевод: с немецкого на нидерландский
с нидерландского на немецкий- С нидерландского на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский